Anatomie van de voet
Om blessures te begrijpen is kennis nodig van de menselijke anatomie. Naast kennis is inzicht nodig van het bewegingsmechanisme: een samenspel tussen gewrichten, kapsels, banden en spieren. Op deze site beperkt Starshoe zich tot informatie over de enkel en vooral de voet met hier en daar een uitstapje naar hoger gelegen gewrichten. Stabiliteit en coördinatie zijn niet weg te denken begrippen bij onze voetbewegingen. Onvoldoende stabiliteit in de voet geeft verandering van functies in voeten, enkels, knieën, heupen en wervelkolom. Bewegingen vinden niet geïsoleerd plaats in één gewricht maar vormen een keten van veranderingen in diverse bovengelegen structuren.

Pronatie en supinatie
Het hielbeen, sprongbeen en de voetwortel vormen de belangrijkste voetge­wrichten. Samen met het enkelgewricht (gewricht tussen sprongbeen en onderste delen van het scheenbeen en kuitbeen) stellen deze de voet in staat twee samengestelde bewegingen uit te voeren: pronatie en supunatie. Tijdens supinatie wordt de voet vooral belast over de buitenzijde. Bij pronatie kantelt de voet in tegengestelde richting naar de binnenzijde. Wanneer de hiel de grond raakt, wordt de voet licht gesupineerd en maakt het buitenste deel van de hiel contact met de onder­grond, blijkbaar als gevolg van de natuurlijke beenzwaai in de richting van het lopen. Direct na het contact met de ondergrond doorloopt de voet een snelle pronatie. Tijdens de pronatie wordt de spanning in de voetzool verminderd waardoor de voet zich aan de onder­grond kan aanpassen. De prona­tie gaat door totdat de grote teen contact maakt met het grondopper­vlak. Zodra het lichaamszwaartepunt voorbij de voet komt rolt de voet in supinatie. Supinatie verhoogt de spanning in de voetzool en verandert de voet van een zich mobiel aanpassend orgaan in een stijve hefboom voor de afzet. Afwijkingen in vooral de pro- en supinatie kunnen overbelastingsklachten veroorzaken van bovenliggende gewrichten, kapsels, banden en spieren.

Functie van de voet
De voet is gebouwd als een orgaan met plaatse­lijk wisselende stijfheid en stabiliteit om de verschillende functies als steunvlak, schokdem­per en afzetpunt te kunnen vervullen. Twaalf botstukken vormen het lengte- en dwarsgewelf, met het hielbeen als eerste contactpunt tijdens de landingsfase en de tenen als laatste tijdens de afzetfase. De voetzoolpees, de sterke bindweefselverbindingen tussen de botstukken en de korte en lange voetspieren waarborgen de voetvorm en beperken de vervormbaarheid bij inwerkende krachten. Om een zo stabiel mogelijke stand te bereiken is een groot steunvlak tussen de afzetpunten van het hielbeen en kopjes van de midvoet gewenst met daarnaast een goede zijdelingse stabi­liteit, die bereikt wordt met behulp van het bandapparaat en de krachtige spierteugels van de kuit- en scheenbeenspieren. Bij normale afwikkeling van de voet vindt schokdemping plaats doordat de beweging in het enkelgewricht door spieren en bandapparaat wordt geremd. Bij het neerzetten van de voet komt het buitenste deel van het hielbeen het eerst op de grond. Tijdens deze landingsfase zijn de enige anatomisch schokdempende structuren het vetkus­sen onder de hiel en de verschuifbare, stevige huid van de hiel. Bij het landen maakt het hielbeen een beweging van supinatie naar pronatie. De pronatiebeweging is het belangrijkst voor de schokdemping.

Samenvatting loopcyclus

De landingsfase
Bij het eerste hielcontact tijdens de lan­dingsfase (neergaande beweging) bevindt de voet zich in licht geheven stand en in lichte supinatie.

De standfase
Tijdens de standfase (omzetting van neergaande naar opwaartse beweging) vindt in meer of mindere mate een pronatiebeweging plaats. Te veel aan pronatie wordt OVERPRONA­TIE genoemd waarbij de voet naar de binnenzijde wegzakt. Te weinig pronatie heet ONDERPRONATIE: de voet kantelt te weinig naar de binnenzijde.

De afzetfase
De opwaartse krachten worden groter dan de neerwaartse, waardoor het hielbeen los komt van de onderlaag. De afzetkracht vindt het meest plaats over het binnenste deel van de voorvoet en over de eerste en tweede teen.

De zwaaifase
Op het moment dat de tenen de onderlaag losla­ten begint de zwaaifase.